
Het debat is al in volle gang
als ik met mijn rolletjes Glasvezelbehang
de zaal binnenstorm.
In mijn kielzog een stoet Groningers,
gewapend met lege hulzen.
“Doe maar gewoon alsof wij er niet zijn,”
stel ik de geschrokken kamerleden gerust.
“Dat zijn we gewend.”
Ik wijs op de lelijke haarscheuren in de wanden.
“We komen jullie verlossen. Dit kán zo niet.”
Op mijn wenk spuugt het leger helpers de hulzen vol.
Met een sleetse pleeborstel veeg ik
de klodders over de eindeloze lappen nepstructuur
waarmee we de kamer omtoveren in een zindelijk paleisje.
Het regent complimenten. We buigen.
NM