Het is een schutterige sprookjesavond.
De coördinator walmt het voorportaal binnen
en blaast zich gretig nieuw leven in.
“Bent u De Bewonder van dit pand?”
Daar moet ik eens goed over nadenken.
‘t Is al even geleden dat mijn handen
dwepend over zacht snurkende muren gleden.
Nu rijten de scheuren met ratelend geschut mijn dromen stuk.
Vol mededogen bezie ik het minvermogen
van zwalkende balken en lanterfanters van spanten.
Me aan hem laven, hem vereren,
zijn goddelijke geborgenheid waarderen?
“Helaas,” fluister ik beschaamd, “die tijd is voorbij.”
Een gierig lachje stuit de toverij:
“Dan staat u niet centraal.”
NM