Mijn bed prikt. Ik strijk over het
tijk, trek droge strootjes uit de
gaten, vermorzel een vlo.
Wat moet ik anders
nu de wonderdokter op zich laat wachten?
Het licht verschuift,
mijn blik schuift mee,
over het vermolmde plafond.
Ruim na het donker hoor ik
hoeven over de deurkruk schrapen.
Ik klem het schaamlederen beursje
onder mijn oksel
en bijt mijn laatste tanden stuk.
Hij houdt het kort.
“Sta op en wandel!”
Ik doe wat hij zegt.
Mijn beursje weigert hij.
“Talenten blief ik niet.
Ik wil je kracht hebben –
en daar lag je net nog middenin.”
NM, 2013